De Bijbel
Vertaling Petrus Canisius
ester, hoofdstuk 13
Vorig hoofdstuk — Volgend hoofdstuk
1 Ook koningin Esther nam in haar dodelijke angst haar toevlucht tot de Heer. 2 Ze legde haar prachtige gewaden af, trok een rouw- en boetekleed aan en strooide haar hoofd, dat anders met kostbare balsem gezalfd was, vol as en stof; ze kastijdde haar lichaam, en bedekte haar schoon en vreugdig gelaat geheel met haar loshangend haar. 3 En ze bad tot de Heer, Israëls God: Heer, Gij alleen zijt onze Koning! Help mij, want ik ben verlaten, en heb geen andere helper dan U, 4 en de nood is hoog. 5 Van kindsbeen af heb ik gehoord bij mijn vaderlijke stam, dat Gij Israël uit alle volkeren hebt uitverkoren, o Heer, en onder al hun voorvaderen onze stamouders tot een eeuwig erfdeel hebt aangenomen, en dat Gij uw beloften jegens hen hebt gehouden. 6 Maar nu hebt Gij ons aan onze vijanden overgeleverd, omdat wij tegen U hebben gezondigd. 7 Zo zullen zij, die kwaadwilligen, vroeger en nu, op een dag naar de onderwereld gejaagd worden; dat zal ons voor de toekomst een altijd stabiel en ongestoord bestuur verzekeren.' 8 En Mordekai wendde zich smekend tot de Heer; al de werken van de heer indachtig bad hij: 9 Heer, Heer, Gij koning die over alles heerst: aan uw macht is alles onderworpen en als Gij Israël wilt redden, is er niemand die U weerstreeft; 10 Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt en alwat er onder de hemel te bewonderen valt; 11 Gij zijt Heer over allen en er is niemand die zich tegen U, de Heer, verzetten zal. 12 Wees ons indachtig, o Heer, en openbaar U in de tijd van onze verdrukking. Koning der goden, heerser over alle macht, geef mij moed; 13 leg mij passende woorden in de mond bij de leeuw en leg hem haat in het hart tegen onze bestrijder, opdat hij omkome met zijn trawanten. 14 Red ons door uw hand, en help mij, o Heer want ik ben alleen en heb niemand dan U. 15 Welaan dan, Heer, God, koning, God van Abraham, spaar uw volk, want ze loeren op onze ondergang en hebben er hun zinnen op gezet om ons, uw erfdeel van oudsher te vernietigen. 16 Veronachtzaam uw eigendom niet, dat Gij U uit Egypte hebt vrijgekocht. 17 Verhoor mijn gebed, erbarm U over uw erfgoed en doe onze droefheid in vreugde verkeren. Laat ons leven, Heer, om de lof van uw naam te zingen en sluit niet de mond van hen die U prijzen. 18 En heel Israël riep uit alle macht, want zij zagen hun dood vlak voor zich.